Sijbrand de Vries
wendt zich met een verzoek tot de
‘Burgemeesters en Regeerders van Delft’ om
een veer van Delfshaven op Leuven en
Mechelen te mogen openen. Hij zegt
toezeggingen van ladingaanbod te hebben van
verscheidene kooplieden te Rotterdam. Het
oprichten van zulk een veer zou niet alleen
voor hèm voordelig zijn, maar ook voor de
schippers van Delft op Amsterdam omdat ook
ladingaanbod uit Amsterdam mag worden
verwacht, en: “Gelijk meede het
Delfshavensche Veer op Rotterdam daar door
nootwendig zal moeten profiteren, daar in
tegendeel de Rotterdamsche schippers nu die
voordeelen alleen jouisseeren.”
De stadskastelein en
notaris Adriaen Hoogop uit Delfshaven kreeg
van het stadsbestuur opdracht een onderzoek
in te stellen en zijn oordeel te geven. Hij
schreef een gunstig luidend rapport met de
aanbeveling het verzoek in te willigen.
Op 19 januari 1768 gaat het
stadsbestuur akkoord, mits De Vries zijn
vaste woonplaats op Delfshaven neemt en: “De
goederen, welke hij van Rotterdam ontfangt
omme na voornoemde steeden (Leuven en
Mechelen) te transporteeren, door Mattheus
Besselaar, schipper van Delfshaven op
Rotterdam, ofte die namaals in deszelfs
plaatse bij haar Ed. Groot Achtb.n
zouden moogen werden aangesteld van
Rotterdam op Delfshaven en die hij uijt gem.
Steeden voor reekening van Lieden in
Rotterdam woonagtig meede brengt, weder van
Delfshaven op Rotterdam te laten vervoeren
op poene van het effect deezes te verliezen
. . . .” |